Er bestaat een tweede soort veiligheidsattest, met name voor personen die voor een beperkte duur toegang willen “tot lokalen, gebouwen of terreinen die een band hebben met functies van publieke overheden of tot een welbepaald nationaal of internationaal, diplomatiek of protocollair evenement” en waar zich een specifieke dreiging voordoet. Concreet kan het gaan om personen die toegang willen tot een Europese top of tot andere internationale vergaderingen waar controle van bijvoorbeeld deelnemers, bezoekers, leveranciers en journalisten plaatsvindt. Dat attest kan alleen onder zeer strikte voorwaarden worden aangevraagd. In de eerste plaats kan de verplichting om over een attest te beschikken alleen worden opgelegd door de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Landsverdediging, een gouverneur, een burgemeester, de directeur-generaal van het Nationaal Crisiscentrum of de gerechtelijke overheden die bevoegd zijn voor de handhaving van de orde van de terechtzittingen van de hoven en rechtbanken. Die overheden kunnen enkel een beroep doen op deze mogelijkheid voor redenen van openbare orde, veiligheid of de bescherming van de fysieke integriteit van de aanwezige personen, in geval van een mogelijke dreiging in de zin van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (bv. terrorisme). De beslissing van de publieke overheid om attesten te eisen voor een plaats of evenement moet gemotiveerd zijn en ter kennis worden gebracht van de veiligheidsoverheid, die de verificatie zal doen, alsook van de organisatoren van het evenement of van de verantwoordelijken voor de lokalen, gebouwen of terreinen. Deze beslissing, die een normatief karakter heeft en bijvoorbeeld de vorm kan aannemen van een ministerieel of koninklijk besluit, mag niet worden verward met de beslissing om in individuele gevallen al dan niet een attest af te geven.
De organisatoren of verantwoordelijken moeten op hun beurt alle betrokkenen op de hoogte brengen van de beslissing die tot gevolg heeft dat zij aan een veiligheidsverificatie zullen worden onderworpen. Deze mededeling wordt gedaan door middel van het specifieke formulier dat de betrokkene doorstreept en per aangetekende brief terugstuurt als hij geen veiligheidsverificatie wenst te ondergaan.
Indien de bevoegde veiligheidsoverheid van mening is dat de vraag om op een bepaald gebied verificaties uit te voeren niet gerechtvaardigd is, zal ze weigeren om ze uit te voeren. De betrokken overheid die had beslist het attest verplicht te stellen, kan tegen die weigering in beroep gaan bij het beroepsorgaan.
Indien het veiligheidsattest wordt geweigerd of ingetrokken, kan de betrokkene een beroep instellen bij het beroepsorgaan. Bovendien kan iedere burger die zich beroept op een wettig belang zich tot het beroepsorgaan wenden als hij denkt dat de normatieve handeling van een administratieve overheid die een attest eist in strijd is met de wet. Op basis van deze voorwaarden oordeelde het Grondwettelijke Hof in zijn arrest nr. 151/2006 van 18 oktober 2006 dat deze reglementering niet in strijd is met de artikelen 22 en 25 van de Grondwet en de artikelen 8 en 10 van het EVRM. De inmenging door de overheid in het recht op eerbiediging van het privéleven wordt dus voorgeschreven door een voldoende nauwkeurige wettelijke bepaling, komt tegemoet aan een dwingende maatschappelijke behoefte en staat in verhouding tot het nagestreefde wettige doel.